3) - tweede fase rome vervulling daniel 8

Daniël 7:23 Hij zei het volgende: Het vierde dier zal het vierde koninkrijk op aarde zijn, dat verschillen zal van al de andere koninkrijken. Het zal heel de aarde verslinden, het zal haar vertrappen en haar verbrijzelen. 25. Woorden tegen de Allerhoogste zal hij spreken, de heiligen van de Allerhoogste zal hij te gronde richten. Hij zal erop uit zijn bepaalde tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in zijn hand worden overgegeven voor een tijd, tijden en een halve tijd.


Bij het bestuderen van het boek Daniel wordt het duidelijk dat twee hoofdgedachten dit boek beheersen, nl. "Gods gemeente of het heer der heiligen" en "de tijd van het einde". Het gaat in de eerste plaats niet om Israël van het Oude Testament, maar om "Gods Gemeente van alle eeuwen", totdat "aan het volk van de heiligen des Allerhoogste" het koninkrijk zal worden gegeven. Daniel was geen nationaal profeet die voor de joden profeteerde en zich alleen bepaalde tot het kleine land Palestina. Zijn vergezichten reikten over alle rijken heen. Hij wees op het lot van het gehele mensdom en op een gebeurtenis in een "verre toekomst", nl. op de wederkomst van de Koning der koningen. 
Deze profetieën werden in een reeks gezichten die alle nauw met elkaar in verbinding stonden en als het ware een keten vormden aan Daniel gegeven. Het karakteristieke van deze keten van profetieën is, dat ze alle hun climax vinden in "het einde der dagen" en "de oprichting van Gods Koninkrijk". (Dan. 2: 28 en 44-45; Dan. 7: 25-27; Dan. 8: 25; Dan. 12: 1-4).

Daarbij zijn deze profetieën volgens een bepaald principe gegeven. Ze herhalen zich telkens, maar steeds in een meer uitgebreid beeld... God openbaarde deze gezichten in symbolen, maar zo dat Hij ook telkens de uitlegging van de symbolen gaf.
Dan. 2: Het beeld van Nebukadnezars droom: van goud tot leem. We hoeven niet te gissen, want de uitlegging wordt er direct bij gegeven. Het zijn de vier op elkander volgende wereldrijken van Babylon of tot het Romeinse rijk en daarna de verdeling van die macht tot aan de wederkomst van Christus en Zijn Rijk.

Dan. 7: Het zijn wederom de vier wereldmachten. De verklaarder geeft echter een meer uitgebreid beeld en blijft in het bijzonder staan bij de antichristelijke machte, die door de verdeling van het Romeinse rijk gelegenheid kreeg om zicht te ontwikkelen. Deze kleine horen is de vervolger van de "heiligen der hoge plaatsen" en strijdt tegen God. Hij komt echter tot zijn einde en aan Gods volk wordt de grootheid der koninkrijken gegeven.

Daniel 8: Brengt als symbool: twee dieren. het zijn dezelfde rijken die ook in Dan. 2 en 7 werden aangehaald als het tweede en het derde rijk. De uitlegging vinden we in de verzen 20-22. Het hoofdstuk begint met het tweede rijk: Medo-Perzie, omdat - toen Daniel het gezicht ontving - het einde van het eerste rijk, Babylon, naderde.
Het vierde rijk wordt hier niet als een dier voorgesteld, maar als een "horen", een macht als een vergrote weergave van de kleine horen uit Dan. 7, nl. de verdrukker van Gods volk. Verzen 23-25. Geen uitleg wordt gegeven van de "ontzettende overtreding en het vertrappen van het heiligdom", maar wel wordt erbij gezegd dat dit gezicht "de waarheid" is en voor "een verre toekomst" weggelegd, doelende op het "tijdstip van het einde". Vers 19.

Dan. 9: In dit hoofdstuk zijn geen symbolen. Het geeft alleen antwoord op de drie van de vier vragen die in Dan. 8: 13 worden gesteld. Wederom wijst dit hoofdstuk op de tijd en de toestand van het einde. Verzen 26b tot 27.

Dan. 10-12: Deze aaneengeschakelde profetie begint met dezelfde macht waar ook Daniel 8 mee begon, n.l. met Medo-Perzie. Het geeft een meer breedvoerige beschrijving van Dan. 8 en is een uiteenzetting van de toekomst van Griekenland en het Romeinse rijk in beide fazen en wel uitgebreider dan in een der andere hoofdstukken. Het is een antwoord op de vierde vraag van Dan. 8: 13 betreffende het heer der heiligen, haar toekomst en het einde aller dingen. Daniel bepaalt zich hier bij de macht die de gruwel der verwoesting zal brengen. Vers. 31.

Er is een grote overeenkomst tussen de antichristelijke macht van hoofdstuk 7 en 8; zie Dan. 7: 25; Dan. 8: 23-25 en Dan. 11: 36. Terwijl Dan. 7 vijf teksten aan de beschrijving van de antichrist besteedt, geeft Dan. 8 acht teksten en Dan. 11 meer dan twintig teksten over de antichristelijke macht.
We zien dat de profetieën één lijn volgen. Zou het niet onlogisch zijn om van dit geheel van profetieën er één te willen uitlichten en apart te stellen?
De kleine horen uit Dan. 8 is de Romeinse macht, die én als heidens Rome én als pauselijke Rome de antichristelijke macht is en de vervuller van deze profetieën, zoals de geschiedenis bewijst!
In de beslissende slag bij Pydna tegen Philip de Vijfde van Macedonië behaalde het Romeinse Rijk in 168 v. Chr. de overwinning. Hierdoor werd voor Rome de weg geopend om achtereenvolgens beslag te leggen op geheel Macedonië, Griekenland, Syrië en Egypte.

De profetie luidde:

"En zijn kracht zal sterk zijn - maar niet door eigen kracht - en op ontstellende wijze zal hij verderf brengen, en wat hij onderneemt zal hem gelukken; machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen. En door zijn sluwheid zal hij het bedrog, dat hij aanwendt, doen gelukken; hij zal zich in zijn hart verheffen en onverhoeds velen verderven. Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden". Dan. 8: 24, 25.

Treffend is dit van toepassing op het Romeinse rijk. Het was niet zozeer de sterkte of machte van dit rijk, want in veel veldslagen heeft het de nederlaag gelegen, maar het was de slimheid waarmee het zijn macht uitbreidde. Steeds partij trekkend voor zwakke landen, die door sterkere bedreigd werden, versloeg het in bondgemeenschap met de zwakken de sterker macht. De zwakkere, die tot vriend gemaakt was, werd vazal en daarna aan het Romeinse rijk onderworpen en erin opgenomen. Zo was het ook met Judea. In 160 . Chr. vroegen de joden een vriendschapsverbond met de Romeinen, die als vrienden kwamen maar honderd jaar later werd Judea een Romeinse provincie en stond volledig onder Romeinse controle.

Het Romeinse leger zorgde voor de rust en orde. Een Idumeeer - Herodes de Grote - werd als koning over de joden gesteld, die wreed en oppermachtig heerste over het land des Heiligen Sieraads. Nadat de kleine horen de macht in Palestina genomen had, begon hij ook zijn werk als verwoester. het volk en ook de eredienst moesten eronder lijden.

Daniel beschreef het als volgt:

"..... zijn grootheid riekte tot aan het heer des hemels en hij deed er van het heer, nl. van de sterren, ter aarde vallen en hij vertrapte ze. Zelfs tegen de Vorst van het heer maakte hij zich groot en Hem werd het dagelijks offer ontnomen en Zijn heilige woning werd neergeworpen. En een eredienst werd in de overtreding ingesteld tegenover het dagelijks offer; en hij wierp de waarheid ter aarde, en wat hij ook deed, gelukte hem". Dan. 8: 10-12.

De Romeinse krijgsknechten voltrokken het vonnis. Na veel verzet en herhaalde pogingen om het Romeinse juk af te werpen. werd "het heer der hemels" nl. de sterren (het volk der joden: vers 24) ter aarde geworpen en vertreden.
Toen na de Babylonische ballingschap de joden naar Jeruzalem terugkeerden, begonnen ze onder de leiding van Ezra, Nehemia en de profeet Haggai de verwoeste tempel te herbouwen. Om de joden gunstig te stemmen werd die tempel door Herodes - na zijn troonsbestijging - zeer verfraaid. De profetie had echter gezegd, dat "Zijn heilige woning zou worden neergeworpen en het dagelijks offer hun ontnomen". De oorlog van de Romeinen tegen de steeds weer opstandige joden in 69 en 70 n Chr. maakte een eind aan hun nationaal bestaan. Jeruzalem werd verwoest en "zijn heilige woning" neergeworpen. De "dagelijkse dienst (tamid) op avond- en morgenoffer" hield op. Het joodse volk werd vanwege zijn afval tezamen met de tempeldienst overgegeven in de handen der Romeinen. De inwoners van Jeruzalem - zovelen als er nog leven overgebleven waren, werden verbannen en in slavernij verkocht. Over de stad werd de ploeg getrokken ten teken dat de joden de stad niet zouden herbouwen. Jezus had kort voor Zijn dood hier in het bijzonder op gewezen in Zijn gelijkenis van de koninklijke bruiloft in Matth. 22. In vers 7 zei Hij: "En de koning werd toornig en hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand". Toen de discipelen uit Zijn mond hoorden, dat tempel en stad verwoest zouden worden, wezen zij Hem op de machtige gebouwen en stenen, waarmee de stad opgetrokken was.

Maar Jezus zei nogmaals:

"Voorwaar Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden". 

Hierbij wees Hij op de profetie van Daniel. Zie Matth. 24: 15 en de profetieën uit Daniel 8 en 9.
Kort vóór de verwoesting van Jeruzalem en de tempel - waar de eerste christengemeente van Jeruzalem aan verknocht was - schreef Paulus zijn brief aan de hebreeen, waarin hij o.a. verklaarde: 
"De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een Hogepriester hebben, d´Die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, die dienst verrichtende in het heiligdom, in de ware tabernakel die de Here opgericht heeft, en niet een mens". Hebr. 8: 1,2.
Dit woord kwam op de juiste tijd. het was niet de aardse tempel dien nog van belang was, maar de hemelse tempel was de hoofdzaak geworden. De aardse hogepriesters waren niet meer van betekenis, maar onze grot Hogepriester: Jezus Christus, de Middelaar bij God voor ons - Hij, de Bedienaar van de ware tabernakel. Zo werd de gemeente gewezen op het onvermijdelijke lot van Jeruzalem en de tempel. Het heidens Rome voltrok de profetie van Dan. 8: de verwoesting van een aardse eredienst, die in zekere zin reeds krachteloos was door de dood van het ware Offer, nl. Jezus Christus. 
Met de ondergang van het joodse volk en de verwoesting van de tempel hield de vervolging echter niet op -  ze zette zich voort over de christelijke kerk. Ook hield de vervolging niet op met de ondergang van het Romeinse rijk, maar een afvallige kerk - het pauselijke Rome - bleef vervolgen.

Andermaal zou Gods waarheid ter aarde worden geworpen en een afvallige eredienst ingesteld. Paulus had reeds in zijn brief aan de Thessalonicenzen hierop gewezen en duidelijk gemaakt hoe het zou gebeuren. 

2 Thess. 2: 3, 4, 7, 8. "Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want het eerst moet de afval komen, en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat god of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is. - Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds in werking; wacht slechts totdat hij die op het ogenblik nog weerhoudt, verwijderd is. Dan zal de wetteloze zich openbaren, die de Here Jezus zal doden door de adem Zijns monds en machteloos maken door Zijn verschijning als Hij komt".

Voordien had Paulus met de gemeente hierover gesproken (vers 5), haar duidelijk gemaakt wie deze macht was en da deze acht uit de rijen der kerk zou opkomen. (Hand. 20: 28-32). Deze profetie kan hij alleen geput hebben uit de profetieën van Daniel. Nog was de antichristelijke macht niet in haar geheel te zien, ofschoon ze reeds werkzaam was. Ze zou uit het midden der kerk voortkomen, maar werd tegengehouden omdat het heidense Rome nog aan de macht was. Pas wanneer die macht verdween, zou de antichristelijke macht (het pauselijk Rome) zich ten volle ontplooien. Als we nu nauwkeurig op enkele woorden letten, dan zien we een volkomen overeenstemming met de profetie van Daniel: 

"dien de Here zal doden... machteloos maken door Zijn verschijning als Hij komt" 2 Thess. 2: 8. 

Het wil dus zeggen dat deze macht zou blijven totdat Christus wederkomt en dan zal ze tot haar einde komen.
Vergelijken we daarmee nu wat Daniel zegt in: 
Dan. 7: 26: "men zal hem de heerschappij ontnemen, hem verdelgen en vernietigen tot het einde".
Dan. 8: 25: "doch zonder mensenhanden zal hij vernietigd worden".
Daniel 11: 36b: "hij zal voorspoedig zijn totdat de maat der gramschap vol is; want wat vastbesloten is, geschiedt".
Daniel 11: 45b: "maar dan komt hij aan zijn einde zonder dat iemand hem helpt".

Welk een wonderbare overeenkomst! Het is één en dezelfde macht: het pauselijk Rome dat in de voetstappen van het heidens Rome is getreden. Zie ook Openb. 12: 17a en 13: 1,2: de draak, beeld van het Romeinse rijk, dat door satan geleid, zijn macht overgeeft aan het beest dat uit de zee opkomt. Op een even sluwe wijze als het heidens Rome aan de macht kwam, nam ook het pauselijk Rome de macht over de volkeren in handen. Tijdens de keizers werd de kerk als sekte geduld, daarna werd ze tot staatskerk verheven. Tijdens de verdeling van het Romeinse rijk trachtten de bisschoppen van Rome de bemiddelende personen te zijn tussen het volk en de nieuwe koningen. Eerst kon een bisschop alleen aangesteld worden door de koning, maar opklimmend in de macht koos de bisschop (later paus) keizers en koningen en plaatste zich daarmee boven allen. Het pauselijke Rome heeft als vervolger het heidens Rome verre overtroffen. Meestal waren de vervolgingen tijdens de Romeinse keizers slechts van plaatselijk karakter en van korte duur. Alleen Diocletianus maakte een uitzondering door een vervolging in te stellen die zou duren van 302-313 na Chr., dus tien achtereenvolgende jaren. Hoe anders echter was het met de kerk, die meedogenloos degenen vervolgde die zich niet aan haar leer en macht wilden onderwerpen. die vervolgingen duurden twaalf eeuwen. Miljoenen en miljoenen moesten hun leven laten omdat zij zich niet konden en wilden onderwerpen aan de door haar ingestelde eredienst.

Reacties

Populaire posts