de karaite kalender

Het Joodse calendrische systeem en de jaarlijkse feestcyclus was verbonden met de oogstseizoenen van het Joodse jaar. Het Pascha op de 14e dag van de eerste maand en het beweeg schoof-offer twee dagen later vielen altijd in de periode van de pas gerijpte gersteoogst, Pinksteren 50 dagen later in de tijd van het rijpen van de tarweoogst, en de Verzoendag en het Loofhuttenfeest in de 7e maand nadat de resterende oogsten (voornamelijk druiven en olijven) waren geplukt. Dit was het algemene patroon in de tijd van het OT en ook in de tijd van Jezus.


Het Israƫlitische jaar was een lunisolair jaar van 354 dagen waarin de maanden afwisselend 29 en 30 dagen besloegen. Om zich aan te passen aan het zonnejaar van ongeveer 365 dagen werd zeven maal in een cyclus van 19 jaar (schrikkeljaren) een extra maand ingelast.

Na de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Christus hadden de Joden het moeilijk om de feesten op uniforme wijze te vieren vanwege hun verspreide ligging. In de 4e eeuw verbood de Romeinse staat de Joden schrikkeljaren af te kondigen, en mochten zij ook niet communiceren met Joden buiten het rijk. Daarom ontwikkelden zij wat bekend werd als de rabbinale kalender, die hun nieuwjaarsdag verbond aan een vast astronomisch punt -- de lente-equinox. Hierdoor veranderde de week niet, maar wel het begin van het jaar met een maand. Zo hadden het nieuwe jaar en dus ook alle feesten van de zevende maand hun vaste data, want tussen Nisan 1 (de eerste maand) en Tishri 1 (de zevende maand) lagen altijd precies 177 dagen.

In de 8e eeuw ontstond er een protest tegen dit gesjoemel met de MozaĆÆsche kalender. Anan ben David en zijn volgelingen, later Karaites genoemd, verwierpen de rabbijnse tradities en beweerden hun leer alleen op de Schrift te baseren. Wat de kalender betreft, bepaalden zij het begin van het jaar en de maanden door rechtstreekse waarneming van de maan. Dientengevolge vierden de KaraitiĆ«rs de feesten dikwijls op andere data dan die welke door de rabbijnen waren vastgesteld. Op een bepaald moment maakten de Karaiten ongeveer 40% van de Joden uit. Na verloop van tijd verloren zij echter aan macht en tegen het einde van de 18e eeuw gaven zij de strijd om hun beginselen grotendeels op. Sommige bronnen, waaronder de door Sanders geciteerde, beweren dat de Karaites in Palestina een tijdlang hun eigen kalender volgden terwijl de Karaites over de hele wereld de rabbijnse kalender accepteerden, maar dat tegen de 19e eeuw zelfs degenen die in Palestina woonden de feesten op dezelfde tijd in acht namen als de rabbijnse Joden.

Echter, in een niet-ondertekend artikel in Signs of the Times, 21 juni 1843, staat:

"Nu is er een geschil tussen de Rabbijnse en de CaraĆÆtische Joden over de juiste tijd van het begin van het jaar. De eersten zijn over de hele wereld verspreid, en kunnen de tijd van het rijpen van die [gerst]oogst in Judea niet in acht nemen. Zij regelen daarom het begin van het jaar door astronomische berekeningen, en beginnen met de eerste dag van de nieuwe maan die het dichtst bij het lentepunt is, wanneer de zon in Ram staat. De CaraĆÆtische Joden daarentegen houden zich nog steeds aan de letter van de MozaĆÆsche wet en beginnen het jaar met de nieuwe maan die het dichtst bij de gersteoogst in Judea is; en dat is een maand later dan het Rabbijnse jaar".

Dit lijkt erop te wijzen dat er in het begin van de jaren 1840 nog enkele karaĆÆtische joden waren die de oude karaĆÆtische kalender in acht namen. Hoe het ook zij, feit is dat de Millerieten kozen voor 22 oktober en niet voor 23 september 1844, de dag waarop de Joden in dat jaar de Grote Verzoendag in acht namen. Zij wilden zo nauwkeurig mogelijk zijn in hun berekeningen betreffende de Grote Verzoendag. Daarom kozen zij voor "de oude Karaitisch-Joodse kalender" (SDA Bible Commentary, vol. 11, Encyclopedia, uitgave 1996, blz. 620, cursivering van mij), in plaats van de rabbinale kalender, ook al gebruikten de Karaieten die zelf misschien niet meer, maar dat is niet zeker.

De laatste dag van het Karaitisch-Joodse jaar 1843 had als equivalente zonsondergang 18 april 1844. 19 april was dus het civiele equivalent van 1 Nisan voor het joodse jaar 1844. Zoals hierboven vermeld, zijn er altijd 177 dagen van 1 Nisan tot 1 Tisjri, zodat 1 Tisjri in 1844 13 oktober was en de tiende dag 22 oktober.

Het gaat er niet om of de Karaites de Grote Verzoendag op die dag vierden in 1844, dit was het dichtst dat de Millerites konden komen bij de bijbelse datum voor de Grote Verzoendag in dat jaar. Als sommige Karaites in 1844 nog steeds hun oude kalender gebruikten, dan zou dat de dag zijn geweest waarop zij de Grote Verzoendag zouden hebben gevierd.

Reacties

Populaire posts