2) - antiochus epiphanus

Daniël 8:1-11 In het derde jaar van de regering van koning Belsazar verscheen mij een visioen, te weten aan mij, Daniël, na het visioen dat mij eerst verschenen was. Ik zag in dat visioen – het gebeurde namelijk toen ik het zag, dat ik in de burcht Susan was, die zich in het gewest Elam bevindt – ik zag nu in dat visioen dat ik bij het Ulaikanaal was.

Wij willen nu aan de hand van de profetie en geschiedenis onderzoeken of hij (Antiochus Epiphanus) de vervuller is van de profetie. In Dan. 8 lezen we verschillende kernmerken:

  1. En uit één daarvan kwam een horen, vers 9
  2. Hij werd zeer groot (buitengewoon groot, geweldig groot, bijzonder groot).
  3. Hij streed tegen het zuiden - oosten - sierlijk land (Palestina).
  4. Hij maakte zich groot tegen de Vorst der vorsten (Christus). vers. 10 en 25.
  5. Hij zou in het laatst van hun koningschap optrekken. vers. 23.

Hoe verstaan wij genoemde teksten?

1. "Uit één daarvan kwam weer een horen voort".
De voornaamste tekst sluit met de woorden: "vier horens rezen op naar de vier windstreken des hemels". En dan verder: "en uit één (van de vier windstreken) kwam weer een horen". We nemen vers 23 als verklaring: "in het laatst van hun koningschap (nl. van de vier) zal een koning opstaan hard van aangezicht". Niets wijst erop dat die uit de vier zou zijn; er wordt alleen gezegd, dat aan hun einde een andere horen - een ander rijk zou opstaan.

2. Deze horen werd buitengewoon groot.
Zoals reeds beschreven werd, was een horen het symbool van een rijk of macht. De vier voorafgaande horens waren geen vier aparte koningen, maar vier rijken met verschillende opvolgende koningen. Zo was Antiochus geen aparte koning of apart koninkrijk, maar één van de koningen van het rijk der Seleukieden. Ook was hij niet buitengewoon groot, noch de machtigste vergeleken bij zijn voorgangers. Van Medo-Perzië wordt gezegd, dat het zich "groot maakte" (vers. 4); van Griekenland dat het zich bovenmate groot maakte en wel ten tijde van de eerste koning Alexander (vers. 8), en van deze laatste macht, dat zij zich buitengewoon groot maakte. Wat was Antiochus Epiphanus vergeleken bij Alexander of bij zijn vader, die Antiochus de Grote werd genoemd?

Toen Antiochus Epiphanus tegen Egypte optrok - omdat koning Ptolemeüs slechts een kind van 5 jaar was -  vroeg dat het land het Romeinse rijk om hulp. Rome zond zijn legeraanvoerder Popillus Lenos met een boodschap tot Antiochus. Toen deze tijd vroeg om te overleggen, trok de gezant met zijn zwaard een cirkel in het woestijnzand om Antiochus heen en zei: "Voordat u uit deze cirkel treed, moet u hebben beslist of u van Egypte afziet of dat u oorlog met Rome wilt voeren". Epiphanus gaf het veroverde gebied terug en trok als een lafaard naar huis om zijn wraak op Jeruzalem te koelen. Neen, hij was niet de sterke macht van de profetie. De joden kwamen in 164 v. Chr. in opstand en spotten met hem; zij noemden hem "Antiochus Epimanus" d.i. de Dwaze. 

3) Die sterke macht zou tegen het zuiden, oosten en sierlijke land optrekken.
Deed Epiphanus dit? Tegen het zuiden kon dit, dat was Egypte, maar tegen het oosten? Zijn rijk - het rijk de Seleukieden - was het meest oostelijke van Klein-Azie. Wilde "die sterke macht" naar het oosten doorstoten, dan moest zij door de Kaspische Zee, of afbuigen naar India - het rijk dat zijn vaderen reeds verloren hadden. Op weg ernaar stierf hij. De profetie gaat dus ook niet op hem in vervulling.

4) "Zelfs tegen de Vorst van het heer maakte hij zich groot", vers 12.
De verklaring luidt: "Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden". vers 25. Wie is deze Vorst der vorsten? Dit is een tekst die alleen maar op Christus van toepassing is. Dan. 9:25 noemt Hem: "een Gezalfde - een Vorst" en Dan. 11 zegt: "Een Vorst van het verbond". In de vele teksten van de Bijbel vinden we alleen deze term toegepast op Christus. Jozua 5: 14; Op. 1: 5; Op. 17: 14; Op. 19: 16.
Toen Antiochus Epiphanus naar Jeruzalem trok was Palestina een provincie van Egypte. De joden werden na de Babylonische gevangenschap alleen door landvoogden, stadhouders of oversten geregeerd, (Haggai 1: 1, 4; 2: 3), die allen bij de gratie van Egypte of van Syrië aan het bewind waren. De laatste koning van Juda voor de ballingschap was Zedekia, waar Ezechiel 21: 25-27 van spreekt. Na hem, doch véél later, zou er weer een koning komen die recht op de troon had, nl Christus. de latere Herodes was een Idumeeër door de Romeinen tot koning over Israël uitgeroepen in 40 v. Chr. Hij had er echter geen recht op. 

Antiochus Epiphanus heeft deze profetie dus niet vervuld. Ook wierp hij de tempel (de Heilige Woning) niet neer. Wel was hij erop uit om de godsdienst te vernietigen, doordat hij de heidense altaren in het voorhof liet oprichten en onreine dieren offeren. Ook plunderde hij zoveel mogelijk de tempel, waardoor de joden tot opstand gedreven werden, maar de tempel bleef staan. Hoe anders was het echter in 70 n. Chr. toen de Romeinen Jeruzalem totaal verwoestten!

5) De profetie spreekt van een macht die zou opkomen in het laatst van het koningschap van de vier, vers 23.
Nu regeerde Antiochus juist niet tijdens het einde van het door Alexander opgerichte koninkrijk, maar tamelijk in het midden van die tijd. De vier rijken ontstonden 323 v. Chr. Antiochus regeerde van 175-163 v. Chr. Nog vele koningen volgende op hem voordat Syrië in 63 v. Chr. - dus p.m. 100 jaar na Antiochus Epiphanus - tot zijn einde kwam. En nadat alle vier tot het einde kwamen, zou de kleine horen opstaan en tot een machtig rijk worden. De geschiedenis leert dat Macedonië van 168 v. Chr. af onder het protectoraat van Rome stond en ingelijfd werd bij Rome in 146 v. Chr.  Griekenland (Pergamus) in 133 v. Chr., Syrië (Seleukos) in 63 v. Chr. en Egypte (Ptolemeüs) in 31 v. Chr. Vele anderen feiten kunnen nog aangevoerd worden.
Bij al deze gegevens komen we tot het besluit, dat de profetie in Dan. 8: 9-11 en 23-25 alleen van één macht spreekt, waarvan het 7e hoofdstuk reeds gewag maakt, n.l. het vierde dier met de kleine horen d.i. Rome in zijn dubbele fase: het heidens en het pauselijk Rome. De Romeinse macht kwam van het noorden en trok op naar het zuiden, naar Egypte; naar het oosten, naar Macedonië en Syrië en naar het sierlijke land (Palestina). 
Het schema dat nu volgt zal het bovenstaande verduidelijken: 


Toen Daniel deze profetie ontving, lag Jeruzalem in puin en leefden de joden in Babylonische gevangenschap. De tempeldienst had opgehouden, aan het dagelijks offer werd niet meer gedacht. Met groot verlangen zagen ze uit naar de terugkeer (Psalm 137). De profeet Jeremia had verkondigd dat hun ballingschap 70 jaar zou duren. Ook Daniel hoopte en verwachtte dat hun tempel zou herrijzen en zij God als vanouds konden dienen. In het visioen dat voor zijn ogen voorbijtrok, trof hem het meest de laatste gebeurtenis, nl. de nederwerping van het heiligdom, het optreden tegen de Vorst der vorsten en de vertreding van Diens heer. Er zou na het herstel van Jeruzalem en de tempel weer een verwoesting komen, maar dan van langere duur.
Daniel had zelf niet de moed om te vragen en zo stede de engel de ernstige vraag: "Hoelang zal dit gezicht gelden - het dagelijks offer en de ontzettende overtreding, het prijsgeven van het heiligdom en het vertrappen van het heer"? Dan. 8: 13.
Hier werden vier vragen gesteld, waarop een antwoord gegeven zou worden. Dezelfde engel gaf op de eerste drie vragen een rechtstreeks antwoord aan Daniel: (vers 14) "tweeduizend driehonderd avonden en morgens, dan zal het heiligdom in rechte staat hersteld worden".

Reacties

Populaire posts